En, o, ze was zoo moê van de wijdte der luchten, zoo moê van die van zand. Toen dacht ze niet verder te kunnen gaan en te storten in de beek van haar tranen...

Maar voor haar duisterde hoog een schaduw, somberzwart op den nacht, violet. Zij zag op, en zij moest werpen haar hoofd in den nek om te zien naar den top van de schaduw. De schaduw was rond van boven, en dan heel langwerpig naar achteren toe... Maar zij weende zoo, dat zij niet zag... Toen wischte zij met haar handje een poosje hare oogen droog, en tuurde... De schaduw was ontzaglijk, als van een ontzaglijk groot dier. En zij wischte steeds hare tranen af, die vormden een plas om haar heen, en tuurde...

(somberzwart bestaat, zoals blijkt uit bovenstaande passage uit het boek 'Psyche' van Louis Couperus, dank Maarten L.)