In het woordenboek ontdekken we wederom een onbekende grootheid: wouterlatje.

'Naast een latje dat men waterpas tegen iets vastspijkert of op keeplatten legt om er het eind van een plank op te doen rusten, een zogenaamd draaglijstje kan het ook een stukje hout zijn dat tegen de voet van een stijl aangebracht wordt om te beletten dat die uitglijdt, of tegen een wig om loswerken tegen te gaan.'

Het etymologisch woordenboek is vaak kort van stof, daar wordt een wouterlatje gedefinieerd als een ergens tegenaan gespijkerd latje. Het woord komt pas voor na 1921 en men neemt aan dat het eerste lid de persoonsnaam Wouter is.

Maar who the fuck was die Wouter?